tussen stoel en raam
vouwt een doolhof open
waarin hij keer op keer vastloopt
alsof hij door romig water
waadt, nauwelijks vooruit raakt
de zon boven gespijkerd staat
en hij in de grond geworteld
hij wou dat hij zich los kon zingen
zijn stem schor en korrelig als schuur-
papier, mensen horen hem niet
schrikken als hij luider aanheft
in wat hij ook onderneemt
een roeier die eendere rondjes
draait, de cadans niet vindt om
de spanen te laten dansen
hij valt stil, uitgeput
met armen van uitgerekte draad
een hart dat tot barstens bonst
een bom in het lege hoofd